Sutta Nipāta 1.8 – De leerrede over liefdevolle vriendelijkheid

Wat gedaan moet worden door iemand
die vaardig is in het goede
en het vredige pad wil betreden, is dit:
Laat hem bekwaam zijn, eerlijk en oprecht in zijn spreken,
zachtaardig, bescheiden en zonder hoogmoed.
Tevreden, gemakkelijk te onderhouden,
met weinig verplichtingen, eenvoudig levend,
kalm van zintuigen, bedachtzaam en bescheiden,
en niet gehecht aan gezinnen of bezit.
Laat hij geen enkele verkeerde daad begaan
waarvoor wijzen hem zouden berispen.
Laat hij deze wens koesteren:
Moge alle wezens gelukkig en veilig zijn.
Moge hun hart vervuld zijn van vreugde.
Welke levende wezens er ook zijn —
zwak of sterk, zonder uitzondering,
groot of klein, zichtbaar of onzichtbaar,
ver weg of dichtbij,
geboren of nog ongeboren —
moge al deze wezens gelukkig zijn.
Laat niemand een ander bedriegen
of minachten, waar dan ook.
Laat niemand, uit woede of afkeer,
een ander kwaad toewensen.
Zoals een moeder haar enige kind
met haar leven beschermt,
zo zou men een onbegrensd hart moeten ontwikkelen
voor alle wezens.
Laat dit liefdevolle bewustzijn
het hele universum doordringen —
omhoog, omlaag en in alle richtingen,
zonder belemmering, zonder vijandigheid, zonder haat.
Of men nu staat, loopt, zit of ligt,
zolang men wakker en aandachtig is,
laat men dit liefdevolle bewustzijn aanwezig houden.
Dit noemt men een verheven verblijf in dit leven.
Zonder zich vast te klampen aan opvattingen,
deugdzaam levend en begiftigd met inzicht,
vrij van begeerte naar zinnelijk genot —
zal hij niet meer terugkeren in een moederschoot.
Lees meer (Engels): Uitleg van de Metta Sutta door Bhikkhu Pesala